Kip, ik heb je

De uitdrukking “er is hier geen kip te bekennen” gaat in Indonesië niet echt op. In elk dorp waar je komt, struikel je over de kippen. Echt … overal. Na drie weken zorgvuldige observatie zijn er twee dingen in het bijzonder die ons opvallen aan deze kippen.

Ten eerste, al deze kippen lopen los en kunnen dus gaan en staan waar ze willen. Navraag leert ons dat de eigenaar zeer goed in staat is om zijn eigen kippen te herkennen en dat er dus nooit twijfel bestaat over welke kip nu van wie is. Dat heeft zo zijn voordelen. Als je bijvoorbeeld bij een goede vriend op bezoek bent en je hebt zin in kip, wijs je gewoon een kip aan die er lekker uitziet en vraagt de gastheer om deze te bereiden. Je hoeft dus niet bang te zijn dat je onbedoeld je eigen kip in de pan hakt.

Ten tweede, ondanks onze veelvuldige marktbezoekjes (met dank aan Paul), zien we nergens een kant-en-klare dode en geplukte kip te koop worden aangeboden. Dit mysterie loste zich op toen we getuige waren van een heuse Indonesische barbecue. Eén voor één arriveerden de gasten. De een met een pan rijst, de ander met brandhout en weer een ander met, jazeker, een kip. Een levende kip dus. Want als je geen koelkast hebt, is dat de beste manier om de kip vers te houden. Eenmaal aangekomen bij de barbecueplek verdeelde men zich in kleine groepjes waarvan er één het slachten, een ander het plukken, een derde het wassen, en weer een ander het braden van de kip voor zijn rekening nam. Een ware productielijn dus!

Het eindresultaat zag er heerlijk uit, maar ik vraag me toch af wat de kippen dachten toen ze hoorden dat ze zouden gaan picknicken…

Een beetje afzien hoort erbij

Als backpacker, en in het bijzonder als backpacker buiten de gebaande paden, kun je vaak niet al te kieskeurig zijn. Want hoe minder toeristen, hoe lager de standaard. En dat geldt in het bijzonder voor accomodatie. De afgelopen weken hebben we al meerdere malen in niet al te beste hostels geslapen en onze standaard voor wat acceptabel is, is gaandeweg steeds verder naar beneden bijgesteld.

Wat mij betreft kan “ranzigheid” zich op 3 manieren manifesteren:

1. Vochtigheid. Als je een kamer binnen loopt en het ruikt er muf, heb je waarschijnlijk te maken met vochtigheid. Een veelvoorkomend probleem in de tropen lijkt het, dat versterkt wordt door airconditioning. In de meest extreme gevallen zitten er grote vocht- en schimmelplekken op de muren, komt de pleister eraf, en liggen er overal kleine stukjes muur of plafond. De beste manier om hiermee om te gaan is proberen niet tegen de muur aan te liggen en hopen dat dat loszittende stukje kalk aan het plafond nog een nachtje langer blijft zitten.

2. Vies beddengoed. Een laken of deken om onder te liggen is sowieso een zeldzaamheid hier, maar over het algemeen ligt er altijd wel een min of meer schoon laken over het matras, met bijpassende kussensloop. Ik vermoed echter dat ófwel deze lakens niet na elke gast vervangen worden, ófwel dat er vlekken in zitten die er niet meer uitgaan. Hoe dan ook, het ziet er niet altijd even fris uit. Gelukkig hebben we allebei een lakenzak en kussensloop meegenomen, zodat we kunnen voorkomen dat we met onze blote huid op een vies bed hoeven te liggen. De beste manier om hiermee om te gaan is dan ook: ogen dicht, armen in de lakenzak houden en proberen niet teveel aan te raken.

3. Beestjes. Iedereen kent em wel: de kakkerlak. Niet echt mijn lievelingsdier. De collectie “beestjes in en rond de slaapkamer” wordt in Indonesië verder uitgebreid met bedbugs, muggen, gekko’s en ratten. Gekko’s vind ik wel schatting om te zien en die mogen best over me heen lopen ’s nachts. Van muggen word ik al minder blij, maar de absolute nachtmerrie die werkelijkheid wordt, is toch wel de passerende rat en het nachtelijk geritsel van een kakkerlak in de kamer. Helemaal als je je realiseert dat alle dieren in dit deel van de wereld net een maatje groter zijn dan thuis. Beste manier om hiermee om te gaan: een klamboe ophangen en altijd op slippers naar de badkamer. En proberen niet te luisteren naar de nachtelijke geluiden. Een kamer met airco helpt ook, en een ventilator jaagt op zijn minst de muggen weg.

Helaas is het zo dat bovenstaande categorieen elkaar niet uitsluiten en in de afgelopen weken hebben we verschillende combinaties van 1, 2 en 3 getrotseerd. Maar nu ben ik er klaar mee. Vannacht slapen we in een mooi hotel. Waar je met je mond open kunt slapen, je blote huid met een gerust hart tussen schone lakens te rusten kunt leggen en waar je op blote voeten naar de badkamer kunt.

Een beetje afzien hoort erbij. Maar het moet niet te lang duren.

FBI

Inmiddels zijn we wel tot de conclusie gekomen dat reizen in Indonesie erg veel tijd kost. Zeker als je met het openbaar vervoer reist. Omdat er op Flores heel veel te zien is, de wegen erg slecht zijn en we niet superveel tijd hebben, besluiten we voor een paar dagen op pad te gaan met een auto met chauffeur. Samen met Kornelis van onze homestay in Labuanbajo maken we een plan en vragen hem om een auto met gids/chauffeur voor ons te regelen. En zo ontmoeten we Paul.

Paul (eigenlijk Paulus; veel mensen op Flores hebben een katholieke naam) in drie woorden: trots, overenthousiast en een tikkeltje onzeker. Het programma wordt al gauw uitgebreid met extra activiteiten zodat we zoveel mogelijk van Flores zien. Stiekem verdenken we Paul van een verborgen agenda. Zo rijden we soms rondjes door een dorpje zodat hij naar veel mensen kan toeteren en hallo kan zeggen en zijn we al min of meer toevallig bij zijn oom op bezoek geweest. Gisteren voegde hij het element “bezoek aan een lokale markt” toe aan het programma. Nadat we een rondje langs de vis en de bananen hebben gelopen, betrappen we Paul met heeeel veel plastic tasjes bij de auto. De kofferbak wordt steeds voller naarmate we dichter bij zijn woonplaats Riung komen.

Sinds gisteren heeft Paul ook een homestay: in de achtertuin van zijn huis heeft hij vier kamers gebouwd en wij zijn letterlijk zijn eerste gasten! Mooie, ruime kamers die, terwijl wij genieten van de ontvangst-kokosnoot, verder worden ingericht met spullen die me wel erg bekend voorkomen als iets wat ik eerder in de kofferbak van de auto heb zien staan. Nadat we hem nog wat tipjes hebben gegeven van dingen die we missen (haakje voor je handdoek, een tafeltje om spullen op te leggen, etc) wordt een deel van zijn eigen huisraad verplaatst naar de homestay.

En terwijl Paul ons veilig over de slechtste wegen loodst, leren we over zijn geloof en tradities, vertelt hij over de bomen die we onderweg zien (buiten het toerismeseizoen is hij boer) en ontmoeten we zijn vrienden,

Dankzij Paul zien we écht het beste en het mooiste van Flores. We zien zíjn land door zijn ogen.

Of zoals Paul zegt:

FBI = Flores Beautiful Island.

Voor de oplettende lezer: op de foto rechts zit Ana – een leuke Franse meid die we onderweg ontmoet hebben en nu een paar dagen met ons meereist.

I like arriving

Lange tijd geleden las ik een wekelijkse column van een man die met zijn vrouw en kind om de wereld aan het zeilen was. Dat leek mij ook wel wat! Met een boot kom je immers op plaatsen waar je anders nooit komt..! Helaas werd me na het eerste zeiltripje met Marc al duidelijk dat ik niet echt zeebenen heb. En dat wordt deze vakantie nog maar eens bevestigd.

Indonesië wordt ook wel omschreven als het land van de duizenden eilanden. Het is zelfs niet exact bekend hoeveel eilanden dat precies zijn, en schattingen lopen uiteen van 15.000 tot 25.000. Hoe dan ook: als je dus zoals wij van west naar oost door Indonesië trekt, hop je dus feitelijk van eiland naar eiland en dat betekent ook de nodig boottochtjes. En boottochtjes betekenen stress, want zodra het weer omslaat en de golven toenemen, ben ik nog maar met 1 ding bezig: wat zijn mijn overlevingskansen als de boot omslaat/zinkt?

Van Bali naar Lombok namen we de fast ferry die ons over een vlakke oceaan in twee uurtjes naar de overkant bracht. Van Lombok naar Sumbawa namen we de gewone ferry en wederom was het weer prima, maakten we vrienden en konden we de vier uur durende overtocht op een bankje buiten in de schaduw met zicht op de horizon zonder problemen volbrengen.

Over de toch van Sumbawa naar Flores (6-7 uur) was ik iets meer bezorgd, maar na een suprimal heb ik de hele tocht als een zombie op een matje gelegen en ben dus zonder veel stress aangekomen. So far so good! Tot vandaag.

Vandaag stond er een boottripje op het programma, van Padar Island, naar Komodo National Park, naar Pink Beach en daarna naar Manta Point. De reis begon goed en blakend van zelfvertrouwen zat ik naast Marc op het dak van de boot te genieten van het uitzicht. Maar onvermijdelijk worden de golven hoger, komen er witte kopjes op de golven en wordt onze houten boot meer en meer een speelbal van de zee. Uit voorzorg ga ik maar vast weer gewoon in de boot zitten, waar ik me goed kan vasthouden en een plan de campagne kan bedenken voor het geval we omslaan.

En dan ineens wordt ik overspoeld door een grote golf! Kletsnat zit ik nog bij te komen en me af te vragen wat er precies gebeurd is of ik zie Marc staan. Vol plezier als een soort captain Jack Sparrow staat hij op de voorplecht te genieten van de rit terwijl hij nonchalant de camera terug in zijn rugzak doet. Echt. Hij heeft nog net geen houten been.

Terwijl ik me terugtrek en me afvraag of ik misschien beter op de grond kan gaan liggen zodat ik geen getuige hoef te zijn van elke golf die op ons afkomt, neem ik me wederom voor om vooraf beter te informeren naar de condities en bij twijfel niet mee te gaan. Dan maar geen Komodovaranen en mooie, verlaten strandjes. Bij de eerste stop kijk ik stiekem om me heen of er geen grotere of meer zeewaardige boot is waarmee ik terug zou kunnen gaan. Het tweede deel van de reis gaat gedeeltelijk over open zee, maar brengt ons wel bij Komodo National Park, en bij Manta Point overwin ik mezelf door ondanks de golven toch even te gaan snorkelen en zes fantastische mantaroggen onder me door te zien zwemmen. De bootreis breng ik in stilte door, liggend op een matje met mijn ogen dicht en mijn nagels diep in het matje geklemd. Terwijl we de haven van Labuanbajo naderen klim ik weer bij Marc op het dak en bedenk me dat het gelukkig voorbij is en goed is afgelopen. Daarnaast stel ik een misplaatst vertrouwen in de capaciteiten van de kapitein en zijn hulpje bij mezelf vast.

Na Flores reizen we volgende week door naar West-Timor. De goedkoopste manier om daar te komen is wederom de boot. De overtocht duurt “slechts” 19 uur! Dat is in mijn geval dus 19 uur stress en afzien. Gisteren hebben we een binnelandse vlucht geboekt. Met zoveel Indonesische vliegtuigmaatschappijen op de zwarte lijst is 19 uur stress en paniek hiermee gereduceerd tot 1 uur vrezen voor mijn leven. Goeie deal lijkt me 😉 Op 23 mei gaat het gebeuren. En de volende boottrip staat gepland voor 20 mei 😎

Net als toen

Op zoek naar het Indonesie van 20 jaar geleden, besluiten we Bali en Lombok snel achter ons te laten en direct door te reizen naar Sumbawa. Het feit dat iedereen aan wie we dit plan vertellen ons vraagt wat we in vredesnaam op Sumbawa willen doen en waarom we niet gewoon een boottourtje van 4 dagen naar Flores boeken, sterkt onze overtuiging dat Sumbawa onze volgende bestemming moet zijn.

En zo komt het dat we na 3 dagen reizen zijn aangekomen in Pantai Lakey – een surfstek in het zuiden van Sumbawa (net onder Hu’u) met flink hoge golven en bijbehorende Australiërs. Op dag 1 nemen we de fast ferry van Bali naar Lombok, die onderweg stopt bij Gili Tranwangan (tegenwoordig “Gili T”) en Gili Air. Wat een verschil met de vorige keer dat we hier waren! Toen waren deze eilanden nog bijna volledig onontwikkeld en moest je een houten bootje charteren op Lombok om er te komen. Nu varen er dagelijks meerdere fast ferries direct vanaf Bali om honderden toeristen met rolkoffers naar het party eiland te brengen. We voelen ons een vreemde eend in de bijt omdat we zo ongeveer als enige doorgaan naar Lombok – bestemming Mataram.

Vanuit Mataram begint het echte avontuur. Aangemoedigd door de enthousiaste kaartjesverkoper boeken we een busreis van 15 uur naar Bima, in het oosten van Sumbawa. Omdat we sinds Mataram zo’n beetje de enige toeristen zijn, maken we veel nieuwe “vrienden” die vanuit nieuwsgierigheid of commercieel oogpunt (of beide) graag een praatje maken. Met name de dames in de bus zijn allemaal heel vriendelijk en een paar stellen zich aan me voor, waarschijnlijk om geoorloofd aan mijn vel te kunnen voelen. We genieten met volle teugen van het prachtige uitzicht: in tegenstelling tot Lombok, wat vrij vlak is op de vulkaan Rinjani na, is Sumbawa heuvelachtig en de weg slingert door de bergen en langs de kust.

Vanuit Bima nemen we de volgende dag een lokale bus die zoals het betaamt overvol zit met reizigers en goederen (het scheelde weinig of Marc zat met een zak kippen op schoot) en het laatse stuk leggen we af achter op twee brommertjes. In de zinderende hitte scheuren we zonder helm over een te smalle weg, door kleine Indonesische dorpjes, en langs bergen plastic afval. Net als toen.